Eerste Paasdag
 
datum: 29 maart 2016

Brigitte, onze vrienden uit Oberhausen en ik lopen over de Kneppelbrug de stad in. De auto heb ik langs de Singel geparkeerd. Nieuwsgierig keek Rainer hoe ik met mijn bankpas het parkeergeld betaalde. Duitsland is een modern land maar op sommige gebieden lopen we toch op ze voor.
‘Is dit het straatje met de prostituees?’ vraagt Rainer even later als we de vrouwenstraat in lopen.
‘Nee, die is helemaal aan de andere kant van de stad.’ reageert Brigitte ‘Zo zien jullie weer een ander deel van Alkmaar.’

We lopen het Ritsevoort op. Ons einddoel is café De Boom en het er tegenoverliggende friethuis De Vlaminck. Halverwege bedenk ik dat ik ze wat leuks moet laten zien en bij het Gulden Vlies slaan we linksaf.
‘Waar ga je nu heen?’ vraagt Brigitte.
‘Kom, dit mogen jullie als Duitsers niet missen.’ Ik loop voor ze uit en begin zelf te twijfelen of ik het wel terug kan vinden. Maar dat wat ik zoek, staat nog steeds op die beschamende plek aan de Heul.

‘Ah guck Mahl, Rudi Carell. Is hij hier geboren?’
‘Ja, hij was Alkmaarder en hier was het podium van het Gulden Vlies waar hij ooit heeft opgetreden.’ We zijn het erover eens, deze plek is de grote showmaster onwaardig. Ik vertel ze dat er in 2012 pogingen zijn gedaan om het beeld een betere plek te geven, maar die zijn kennelijk op niets uitgelopen. Op de plaquette lezen we dat het over twee maanden tien jaar geleden is dat hij is overleden. Onze vrienden vertellen dat de Duitse tv er aandacht aan zal geven en herhalingen gaat uitzenden.

Maar Rudi was niet ons doel, we hebben dorst en onze vrienden kunnen niet naar huis zonder in café De Boom te zijn geweest en echte patat te hebben gegeten. Ik zigzag met ze door de stad en we eindigen voor de dichte deur van het café. Ze gaan pas over een half uur open. Het regent niet, maar het is koud en er staat een stevige bries. Voor friet is het nog te vroeg want we hebben laat ontbeten. We zigzaggen nog wat door de stad en belanden even later in de winkel van het kaasmuseum, waar het in ieder geval lekker warm is. We vergapen ons aan de kitsch die er te koop is. Plotseling valt mijn oog op iets wat ik niet kan laten staan. Het is zó fout, dat ik er beslist één wil hebben, maar als ik de prijs zie begin ik te twijfelen. Ik vind een iets kleiner, goedkoper exemplaar en loop daarmee naar de kassa. Ik moet wachten, andere Duitse toeristen vragen alles wat je maar kunt bedenken. Ook de volgende in de rij is een van onze oosterburen. Ze vraagt of het biermuseum open is. Ongevraagd help ik de baliemedewerkster en vertel dat het museum niet open is, maar dat ‘die Kneipe unter dem Museum in zehn Minuten auf hat.’ Ze kijkt me verbaasd aan. ‘Wij gaan er ook heen,’ leg ik uit. Ik reken mijn souvenir af en betaal nog tien cent meer voor het plastic zakje waarin het wordt verpakt.
‘Wat heb je gekocht?’ vraagt Brigitte.
‘Zeg ik niet.’

Even later zitten we als eerste gasten van die dag in De Boom aan het gerstenat. Nadat we geproost hebben, gaat de deur open en komt de Duitse mevrouw uit het Kaasmuseum met haar familie binnen. We groeten elkaar alsof we al jaren bevriend zijn. Naast de barjuffrouw ben ik de enige Nederlander in de zaak. Ik zit met zeven Duitsers in een Hollandse bruine kroeg aan een Belgisch biertje. Als we na nog een biertje en een portie ‘Dicke Pommes’ van De Vlaminck weer thuiskomen, pak ik mijn souvenir uit en zet hem naast het exemplaar wat ik al had. Ik heb nu twee Duitse bierpullen, een origineel, door mijn vader in 1963 gekocht van een boer in Beieren, en een kleiner exemplaar met een molen erop geschilderd.